
De machines op de boerderij kent Jaap Koeman door en door. Alleen werkt de wereld niet volgens dezelfde mechanische precisie. Maar daar valt iets op te verzinnen.
Jaap Koeman kent niets anders dan de zich herhalende dagen op de melkveehouderij van zijn vader, die zich afspelen tegen het stille groen en blauw van het platteland. Kalveren worden geboren en oude koeien worden geslacht, maar het enige wat verandert zijn de doortellende werknummers op hun gele plastic oormerken.
Na een hartaanval wordt Vader verpleegd door Anne. Voordat hij sterft, zegt hij tegen Jaap dat er een kind moet komen, een opvolger voor het familiebedrijf. Jaap knikt, zwijgend als altijd. Het willen van dingen is hem vreemd. Anne ziet het moederschap als een kans om invulling te geven aan haar leven en te ontsnappen uit de koude klauwen van de God van Honger, de personificatie van de eetstoornis die haar al zeven jaar in Hun greep heeft.
Hoewel Jaap en Anne ieder op hun eigen manier in zichzelf opgesloten zitten, lijkt hun pseudorelatie te werken, totdat er een kind wordt geboren dat alle grenzen tussen mens, dier en machine bruut overstijgt.